Niveau 4
Semester 2.2
In jaar 2 ben ik heel erg op dit niveau gaan werken. Ik heb ten eerste voor Pedagogiek een verslag gemaakt over groepsdynamica en taakafstemming. Hierbij heb ik met 1 leerling een taakafstemming gemaakt. Ik heb individueel met hem gecommuniceerd en afspraken gemaakt voor een bepaalde taak. Ik liet het meer aan hem over, zodat hij niet het gevoel had dat ik hem dingen oplegde die hij niet wilde doen. Hij moest zelf bedenken wat voor hem zou werken. Dit was wel heel lastig, omdat hij niet heel erg open was en het moeilijk vond om met mij daarover te praten.
Bewijs: Pedagogiek 2.1
Daarnaast merkte ik in groep 3 dat kinderen dan nog te jong zijn om voor andere te kunnen denken. Zij willen alleen maar voor zichzelf werken. Hierbij vond ik het lastig om heel veel complimenten te maken, maar ik zag dat als de leerkracht dat deed, dat de kinderen er echt van groeiden en opbloeiden.
Semester 3.1
In jaar 3 (groep 5) heb ik een vrij lastige klas gehad. Maar hierdoor ben ik mij wel heel erg gaan ontwikkelen in passende pedagogische interventies. Zo heb ik geleerd passende complimenten en correcties te gebruiken bij individuele leerlingen en voor de hele klas. Ik heb geleerd dat complimenten heel groot gemaakt moeten worden en dat de hele klas dat mag horen. Correcties moeten eigenlijk heel klein blijven, dus ik probeer dan altijd naar die leerling toe te lopen en hem te corrigeren in plaats van hem voor de hele klas te corrigeren. Dit is veel gerichter, persoonlijker en werkt vaak efficiënter.
Semester 2.1
Ik heb gemerkt dat ik verschillende aspecten van de interpersoonlijke competentie nu altijd toe pas in mijn stageklas. Dit heb ik geleerd door te kijken naar hoe de leerkrachten van mijn stageklassen bepaalde dingen aanpakken, door gewoon bepaalde dingen te doen en door op gevoel bepaalde dingen aan te pakken.
Ten eerste is dat zorgen voor een ontspannen sfeer in de klas. Ik doe dat door de leerlingen op een positieve manier aan te spreken. Ik heb gemerkt dat als je meer uitgaat van wat een kind wel goed doet, dat je daarmee een betere werkhouding creëert dan als je het negatieve uitgaat. Er is een jongetje geweest die altijd de hele boel wist op te jutten door rare woorden te zeggen en door de klas te schreeuwen. Als ik een keer zag dat hij wel geconcentreerd was dan beloonde ik hem. Ook door vooraf afspraken met hem te maken van hoe we het die dag gingen doen werkte positief op hem. Ook vind ik het heel belangrijk dat kinderen weten dat fouten maken mag. Een van mijn stagementoren zei dit ook heel vaak in de klas. En de klas wist heel goed: ‘Van fouten maken leer je’. Ik zal ook nooit een kind straffen omdat hij/zij een fout maakt. Daarnaast moeten kinderen zich op hun gemak voelen bij mij. Ik ben altijd heel open en eerlijk naar leerlingen, ze mogen ook altijd alles komen vragen of vertellen. Ook al interesseert het je misschien allemaal niet zo wat een kind op een dag heeft gedaan, je zorgt ervoor dat zij geloven dat jij heel enthousiast reageert. Soms is het ook wel een klein beetje een toneelspel, maar kinderen geloven en zien hoe jij reageert.
Ten tweede zorg ik voor veiligheid in de klas. Hierbij is het belangrijk dat er niet gepest wordt. Als ik zie dat dat gebeurd wordt ik ook echt even ‘heel boos’ op de klas. Natuurlijk vergroot ik dit heel erg, maar de kinderen leren wel dat dat gewoon geen doen is. Ook heb ik in groep 7 eigen ‘klassenregels’ bedacht met hoe we naar elkaar doen. Dit moesten alle leerlingen ondertekenen. Als er dan toch gepest werd of aan elkaars spullen werd gezeten, dan kon ik heel snel weer even wijzen naar de klassenregels.
Daarnaast vind ik respect naar elkaar toe heel belangrijk. Dit zijn simpele dingen die je bij mij altijd wel zal zijn; elkaar uit laten spreken, luisteren naar wat leerlingen te zeggen hebben, de leerlingen naar elkaar laten luisteren etc. Bij mij in de stageklas moest ik toch vaak nog even deze kleine belangrijke regeltjes herhaalt worden. Ik verwacht ook respect terug van de leerlingen. Zo zeg ik altijd: ‘Als de juf (of als ik) praat, dan…?’, en dan weten de leerlingen dat het antwoord is:’dan zijn wij stil’.
Ten slotte ondersteun ik het zelfvertrouwen van leerlingen door duidelijk te maken dat de bijdragen van de leerlingen belangrijk en zinvol is. Ik probeer altijd duidelijk te maken dat zij met vragen en opmerkingen moeten komen, omdat er vast ook andere kinderen zijn die met dezelfde vraag zit. Geen enkele vraag is fout.
Ik heb heel veel geduld met de leerlingen. Mijn stagementor en stagebegeleidster hebben dit al meerdere keren tegen mij gezegd. Ik denk dat ik daardoor ook vaak een goede band met de leerlingen heb. Ik zorg ervoor dat ze zich op hun gemak bij mij, maar ook bij elkaar voelen. Ze zijn heel blij als ik er weer ben en vragen ook veel aan mij. In groep 7 heb ik een goede band met de leerlingen opgebouwd door lessen te geven die de kinderen aansprak, maar ook door grapjes te maken en door lekker te ‘kletsen’ met ze af en toe. Ik heb meegedaan met de surprises voor Sinterklaas, ik was aanwezig bij het Kerstdiner en kreeg veel kerstkaarten, en ten slotte toen ik weg ging kreeg ik ook nog cadeautjes en kaarten. Voor mij betekent dit heel veel, omdat ze mij blijkbaar wel waardeerden.
In mijn stagebeoordeling is het volgende gezegd over mij:
“Je hebt heel veel persoonlijke aandacht voor de kinderen, dit is een goede eigenschap en zorgt ervoor dat kinderen zich snel prettig bij je voelen.”
Bewijs: stagebeoordeling 2.1